Jean Desmet en de ontwikkeling van filmdistributie in Nederland
Jean Desmet was een van Nederlandse eerste filmdistributeurs. Aanvankelijk verdiende hij zijn geld als kermis- en reisbioscoopexploitant, maar in 1909 kwam daar verandering in. De 'vaste' bioscoop had voorzichtig haar intrede in de Nederlandse filmwereld gedaan en Desmet behoorde tot de voorhoede van een nieuwe beroepsgroep: de bioscoopeigenaren.
In Rotterdam opende hij in maart 1909 de bioscoop Cinema Parisien. Het jaar daarop opende hij in Amsterdam zijn tweede bioscoop, eveneens Cinema Parisien geheten - op de bovenverdieping van dit gebouw zette hij zijn Internationaal Filmverhuurkantoor Jean Desmet op. Daarna opende Desmet bioscopen in Amsterdam, Rotterdam en andere steden in Nederland. Uiteindelijk zou Jean Desmet als bioscoopeigenaar meer dan tien bioscopen in beheer hebben. Deze werden mede uitgebaat door zijn broers Theo en Mathijs, zijn zus Rosine en andere familieleden.
Verhuur filmprogramma's
De komst van de bioscoop als vaste plaats voor reguliere filmvertoningen ging gepaard met een welhaast even belangrijke ontwikkeling: de opkomst van een onafhankelijke tussenhandel waarin films doorververhuurd of verkocht werden. Deze praktijk had altijd al bestaan - in Nederland was het filmbedrijf van vader en zoon Nöggerath het centrum van de filmhandel - maar door de komst van de bioscoop werd de vraag naar films groter en nam de filmhandel een grote vlucht.
Aanvankelijk werden films vooral doorverkocht, maar gaandeweg kreeg de verhuur de overhand. Daarbij was aanvankelijk de verhuur van gehele filmprogramma's die bestonden uit verschillende korte films gebruikelijk.
In maart 1910 huurde Desmet voor het eerst een filmprogramma op de Westdeutsche Film-Börse in Krefeld. Hij vertoonde de films in zijn bioscopen in Amsterdam en Rotterdam. In oktober ging hij over tot aankoop van filmprogramma's. Hij vertoonde deze in zijn eigen bioscopen, maar verhuurde ook door aan derden. Al snel bouwde hij een vaste klantenkring op van bioscopen die hij wekelijks van nieuwe filmprogramma's kon voorzien.
Wekelijks kocht hij tussen de tweeëneenhalf- en drieduizend meter film (wat neerkomt op een tijdsduur van tussen de twee en tweeënhalf uur). Hij bleef dit ook doen na de overstap van de Film-Börse naar het concurrerende Deutsche Film-Gesellschaft uit Keulen. Beide markten waren gericht op doorverkoop: de zogenoemde 'Zweitverwertungsmarkt'.
De afnemers van Desmet - veelal nieuw opgerichte bioscopen met weinig ervaring waar het ging om het programmeren van films - werden met deze volledige programma's op hun wenken bediend.
Monopoolfilms
Vanaf 1912 veranderde Desmet zijn strategie: de aankoop van losse films kwam centraal te staan. Ook hier volgde Desmet de internationale ontwikkelingen - met name die in Duitsland waar hij aanvankelijk zijn films kocht. De opkomst van de lange speelfilm en de daarmee samenhangende introductie van het monopoolsysteem was de volgende stap in de veranderingen binnen de vertoningspraktijk.
Binnen dit monopoolsysteem werden niet alleen films verkocht, maar ook de vertoningsrechten voor de film. Hierdoor werd de vertoning van zulke films veel exclusiever. De films werden niet langer betrokken van tussenhandelaren, maar rechtstreeks van de producenten of officiële vertegenwoordigers gekocht. De prijzen van dergelijke films waren hoog - in Nederland in sommige gevallen meer dan tienduizend gulden voor koop en vertoningsrecht - maar de opbrengst aan de kassa kon navenant hoog zijn.
De opkomst van de Elite Bioscope
In het kielzog van deze ontwikkeling kwam er ook een nieuw soort bioscoop op: de zogeheren ‘Elite Bioscope’ – luxueuzer, met vaak een eigen orkestje voor de muzikale begeleiding en met een exclusieve programmering. Een van de eerste ‘Elite Bioscope’ was het Amsterdamse Union Theater, waar de films van de Deense actrice Asta Nielsen als eerste werden vertoond.
Met het Amsterdamse Cinema Palace en het Rotterdamse Cinema Royal voegde ook Desmet twee nieuwe luxe theaters aan zijn bioscoopimperium toe.
Deze veranderingen zien we weerspiegeld in het aankoopbeleid van Desmet. Vanaf 1912 kreeg de aankoop van losse films de overhand en kocht hij zijn films niet langer bij de filmbeurzen in westelijk Duitsland, maar bij producenten of bij agenten in Brussel en Berlijn.
Het gros van de films waren nog steeds korte komedies en melodrama's, maar net als zijn collega kocht en verhuurde Desmet ook lange monopoolfilms als Le rançon du bonheur (De Prijs van het Geluk) van de Franse firma Gaumont en Richard Wagner van het Duitse Messter.
Concurrentie
De tijden veranderden. De eerste generatie distributeurs - met naast Desmet Gildemeijer, Nöggerath en Pathé als belangrijkste representanten - kreeg te maken met met nieuwe mededingers en nieuwe strategieën. Uit de Verenigde Staten waaide het gebruik over waarbij distributeurs in ruil voor exclusieve vertoningsrecht gedwongen werden tot verplichte afname en afstaan van een deel van de winst. Een werkwijze die een geen plaats meer bood aan onafhankelijke distributeurs die hun films van verschillende verkopers betrokken. Nieuwelingen als de kapitaalkrachtige Barnstijn en Tuschinski waren bereid veel grotere financiële risico's te nemen en ontwikkelden nieuwe, aggressieve publiciteitscampagnes.
Voeg daarbij het feit dat de Eerste Wereldoorlog grote bressen had geslagen in de bestaande infrastructuur met tussenhandelaren waar men films kon kopen en de redenen zijn genoemd waarom de eerste generatie distributeurs het veld moest ruimen voor haar opvolgers. Desmet trok zich bijna geheel terug uit de filmindustrie. Hij stopte met de filmhandel, verkocht bijna al zijn bioscopen en ging in de onroerend goedhandel. Alleen de Amsterdamse Cinema Parisien bleef tot aan zijn dood in zijn bezit.
Naschrift
Het uit 1924 stammende interieur van de Amsterdamse Cinema Parisien werd, na de ontmanteling van de bioscoop in 1987, bij de renovatie van het toenmalige Filmmuseum in het Vondelparkpaviljoen ingebouwd. In het nieuwe filmmuseum EYE aan de Amsterdamse IJ-oever is de kleinste filmzaal vormgegeven naar motieven uit de Parisienzaal. Het oorspronkelijke interieur heeft een nieuwe bestemming gevonden: het is ingebouwd in een van de zalen in het Amsterdamse bioscoopcomplex De Hallen dat in het najaar van 2014 is geopend.