Jean Desmet als bioscoopeigenaar
Op 6 maart 1909 opende Jean Desmet zijn eerste vaste bioscoop: de Cinema Parisien aan de Korte Hoogstraat 28 te Rotterdam. In dit pand werden vanaf november 1908 al voorstellingen gegeven door de Rotterdamse horeca-exploitant S. Metskes. Desmet nam de exploitatie over en opende met een programma dat bestond uit een aantal korte films en als hoofdfilm De laatste dagen van Pompeï (Gli ultimi giorni di Pompeï; Luigi Maggi, 1908).
Desmets bioscoop was een van de eerste bioscopen in Rotterdam en hij stond met zijn Cinema Parisien aan de basis van de ‘bioscoopboom’ die zich rond 1910 in Nederland voltrok. In snel tempo werden bioscopen geopend in bijna alle grote steden en provinciecentra.
De eerste stappen op weg naar een imperium
Het zou niet bij deze Rotterdamse bioscoop blijven. Iets meer dan een jaar na de opening van Cinema Parisien opende Desmet zijn tweede bioscoop. Ook deze droeg de naam Cinema Parisien en was gevestigd in een voormalig winkelpand aan de Amsterdamse Nieuwendijk.
In december 1912 werd een nieuwe bioscoop toegevoegd aan Desmets bezit: de Cinema Palace aan de Kalverstraat 224. Deze bioscoop onderscheidde zich van de andere bioscopen door het feit dat het een luxueuzere bioscoop was, op een defterige plek in de stad en met een eigen orkestje – onder leiding van de violist Boris Lensky. Daarmee volgde Desmet de nieuwe trend van de ‘Elite Bioscope’ zoals die in Nederland is geïntroduceerd met de opening van het Amsterdamse Union Theater.
De financiering van de Cinema Palace geschiedde met behulp van een naamloze vennootschap – de NV Middenstand waarin behalve Desmet ook Elias de Hoop en David Hamburger participeerden.
Ruim een half jaar later – op 1 augustus 1913 – opende Desmet aan de Rotterdamse Coolsingel zijn tweede ‘Elite Bioscope’ Cinéma Royal. De bioscoop bood plaats aan 400 bezoekers, maar Desmet had wilde plannen om met de aankoop van naburige percelen dit aantal tot 2000 te vergroten. Uiteindelijk zijn die plannen niet doorgegaan.
Zakelijk leiders
Per 10 april 1914 kreeg Cinema Royal een nieuwe directeur: Abraham Tuschinski. Desmet bleef eigenaar van de bioscoop, maar huurde zijn grootste Rotterdamse concurrent in om de dagelijkse gang van zaken te leiden. Desmet had dit in het verleden ook al gedaan bij de beide vestigingen van Cinema Parisien: Heinrich Voltmann werd directeur in Rotterdam en Desmets zwager Piet Klabou in Amsterdam. Door de dagelijkse leiding in handen van anderen te leggen, hield Desmet meer tijd over voor zijn overige werkzaamheden in Amsterdam.
De bioscoop hield bij de overgang dezelfde naam, maar men vertoonde niet langer exclusief films die door Desmet gedistribueerd werden – Tuschinski had waarschijnlijk al langer lopende afspraken met andere filmverhuurders. In 1916 verkocht Desmet Cinema Royal aan Tuschinski voor een bedrag van 325.000 gulden.
Familiaire uitbreiding
Ook de familieleden van Desmet lieten zich niet onbetuigd en gingen – al dan niet in opdracht van Jean Desmet – deel uitmaken van het filmbedrijf. Zo baatte zijn zus Rosine de bioscoop Gezelligheid in Rotterdam uit en bestierden zijn broers Theo en Matthijs respectievelijk Bellamy in Vlissingen en de Eindhovense Cinema Parisien. Desmet zelf opende op 3 mei 1913 in Bussum de bioscoop Cinema Palace.
In de tussentijd was ook Amersfoortsch Bioscope-Theater toegevoegd aan het kleine imperium van Jean Desmet en familie. In 1915 kwam daar de Delftse bioscoop Delfia bij waardoor het aantal bioscopen op tien kwam.