De criticus als hoeder
Na de Tweede Wereldoorlog wilde de Nederlandse Bioscoopbond (NBB) weer de oude, vooroorlogse orde herstellen: een gesloten filmbedrijf waarin bij de NBB aangesloten distributeurs, vertoners en producenten onderling de regels bepaalden. Er kwam echter oppositie vanuit het buitenland.
Amerikaanse studio’s, vertegenwoordigd door de Motion Picture Export Association (MPEA), wilden hun invloed in Nederland vergroten.Net als in andere Europese landen wilden zij een monopoliepositie veroveren door middel van kartelafspraken. Daarvoor wilde men buiten de NBB om contracten afsluiten met Nederlandse vertoners en distributeurs. De NBB interpreteerde dit als een regelrechte oorlogsverklaring en verbood zijn leden zaken te doen met MPEA-studio’s. Dit resulteerde in een verbanning van bijna alle Amerikaanse films uit de Nederlandse bioscopen. De boycot duurde bijna een jaar, tot de MPEA inbond en de NBB als overwinnaar uit de strijd kwam.
Een uitgelezen kans
De afwezigheid van Amerikaanse films in Nederlandse bioscopen werd niet door iedereen als een kwalijke zaak gezien. Integendeel, de gezaghebbende journalist Janus van Domburg zag de boycot als een uitgelezen mogelijkheid het publiek ‘een betere filmsmaak bij te brengen’. Net als de vooroorlogse Filmliga had Van Domburg grote kritiek op de amusementsfilm zoals die in Hollywood werd gemaakt. Hij bepleitte de meer kunstzinnige film. Als voorbeeld noemde hij de Duitse avant-gardefilmer Walter Ruttmann en in het bijzonder diens film Berlin, die Sinfonie einer Großstadt (1927), één van de hoogtepunten van de internationale avant-garde.
Van Domburg zette zijn ideeën uiteen in het katholieke filmtijdschrift Filmforum, waarvan hij in 1952 medeoprichter en redacteur was. De belangrijkste taak van de criticus was volgens hem het bevorderen en inzichtelijk maken van het 'esthetisch genot' dat het kijken naar film kon oproepen. Het ging er dan ook niet om wat er in een film werd verteld, maar hoe dit werd gedaan. De kritiek moest zich dus niet a priori richten op de inhoud van de film, maar op de vorm: welke middelen had de filmkunstenaar aangewend om de inhoud te verbeelden? Van Domburg greep terug op de vooroorlogse, formele beginselen van de Filmliga: met als belangrijkste uitgangspunt het beginsel dat de montage de ziel is van de film. Hij verwoordde zijn ideeën nog eens nadrukkelijk in het boekje Walter Ruttmann en het beginsel (1956), een bundeling van essays uit Filmforum.
Met dit in gedachten zal het niet verwonderlijk klinken dat Van Domburg zich een waar pleitbezorger toonde van de Nederlandse documentairefilmers, vooral van zijn naoorlogse tijdgenoten. Met name Van der Horst was favoriet bij de Filmforum-redactie.
Formeel versus inhoudelijk
Van Domburgs ideeën werden door de redactie onderschreven, hoewel een strikte scheiding tussen inhoudelijke en formele kritiek in werkelijkheid onmogelijk bleek. Ook kwam de kritiek zoals die door Van Domburg en zijn collega’s werd bedreven steeds verder af te staan van de spraakmakende films uit die tijd. Het werk van Federico Fellini, Michelangelo Antonioni, Ingmar Bergman en de nouvelle vague liet zich veel eerder op inhoudelijke of dramatische gronden waarderen dan op puur formele.
Het leidde tot interne en externe discussies, onder andere met Van Domburgs grote opponent Jan Blokker. Vooral na de open brief-affaire van november 1957 verweet Blokker Van Domburg zijn starre, ouderwetse wijze van kritiseren en dogmatische manier om goed en slecht te definiëren.
Een fusie brengt vrijheid
In 1959 fuseerde Filmforum met het protestants-christelijke Critisch Filmbulletin tot Critisch Filmforum. Het Critisch Filmbulletin was voortgekomen uit de Stichting Filmcentrum, die in 1947 was opgericht om het culturele belang van de film te behartigen. Het blad hing een veel genuanceerdere wijze van filmkritiek aan dan de Filmliga of het Filmforum, die beide nogal bevoogdend waren. Zo had de redactie geen aspiraties de bioscoopbezoeker iets te leren over 'goede film', maar probeerde deze de toeschouwer behulpzaam te zijn bij het vormen van een eigen oordeel. Critici daagden uit tot discussie, tot een open meningsvorming. Zij zagen film als een reflectie op wat leefde in de maatschappij, een medium dat eigentijdse onderwerpen en problemen aansneed. Daarom besteedde het Critisch Filmbulletin ook de nodige aandacht aan de psychologie van de film.
Dit uitgangspunt bleef gehandhaafd in het nieuwe fusieblad, naast de formelere benadering van de oude Filmforum-redactie. Wel kregen de redacteuren van beide richtingen meer vrijheid om eigen of nieuwe wegen te bewandelen.
Zieke kritiek
Janus van Domburg en J.A. Hes vormden de hoofdredactie van het nieuwe blad. Van Domburg bleef echter volharden in zijn aanpak. Samen met Bert Haanstra diende hij dan ook als ‘kop van Jut’ voor de nieuwe generatie filmmakers, die onder leiding van Pim de la Parra en Wim Verstappen de oorlog verklaarde aan de gevestigde orde. De la Parra en Wim Verstappen begonnen met Gied Jaspers en Nikolai van der Heyde een nieuw filmtijdschrift, Skoop. Al in het eerste nummer werd met Van Domburg en zijn formele filmkritiek de vloer aangeveegd in het artikel ‘De kritiek is ziek’.
Skoop werd de spreekbuis voor een nieuwe generatie critici. Niet langer hadden de academisch gevormde journalisten het voor het zeggen. In Skoop namen de filmmakers zelf het voortouw, geheel in de traditie van hun Franse voorbeeld Cahiers du cinéma.