Revuesterren
Toen halverwege de jaren twintig de Nederlandse speelfilm op sterven na dood was, maakten het variété en cabaret juist een bloeiperiode door. Revueartiesten als Louis Davids, Heintje Davids, Lou Bandy, Willy Derby en Fien de la Mar trokken volle zalen en werden door het publiek op handen gedragen. Nederland mocht dan geen filmsterren hebben voortgebracht, revueartiesten des te meer. Toen de Nederlandse geluidsfilm werd geïntroduceerd, profiteerde de filmwereld van de populariteit van deze artiesten.
Nederlands cabaret trekt publiek
Het begon in 1929, toen filmmaatschappij Hofstadfilm een aantal eenakters produceerde met bekende artiesten als Lou Bandy en Willy Derby in de hoofdrol. Optische geluidsopname was in Nederland nog niet mogelijk, dus liep het geluid van de eenakters tijdens de voorstelling synchroon mee via een grammofoonplaat. Inhoudelijk stelden de filmpjes niet veel voor: het was variété vastgelegd op film. De films duurden ieder nog geen vier minuten en dienden ‘slechts’ als intermezzo in een filmprogramma. Toch vonden ze gretig aftrek bij vertoners, want de films trokken veel publiek. Het Nederlandse volk wilde zijn artiesten maar al te graag zien, in het bijzonder in die uithoeken van het land waar ze nooit optraden.
Zingen en grappen maken
De Nederlandse filmindustrie deed geen enkele moeite om van de revuesterren filmsterren te maken. Integendeel, filmregisseurs lieten de artiesten doen wat het publiek van hen verwachtte. In De Jantjes zingen Heintje Davids en Sylvain Poons ‘Draaien’ en ‘Omdat ik zoveel van je hou’ – liedjes die niet zouden misstaan in het variété – en brengt Fien de la Mar een levenslied ten gehore in het decor van een bruin café. Vooral opmerkelijk is de scène met Louis Davids, die rechtstreeks was overgenomen uit een revue. Stuk voor stuk zijn het autonome scènes die niets toevoegen aan de personages of het verhaal. Ook de immens populaire revueartiest Lou Bandy doet in de films Het meisje met de blauwe hoed en Het leven is niet zoo kwaad wat hij al jaren gewend was in zijn revues (en wat hem zo geliefd had gemaakt): zingen en grappen maken.
Een Nederlands alternatief
In de korte productie Het Nederlandsche cabaretalbum zijn maar liefst zes beroemde revuesterren te zien: Jopie Koopman, Sylvain Poons, Heintje Davids, Louis Davids, Fien de la Mar en Albert de Booy. Nationaal Film produceerde deze film als alternatief voor de Amerikaanse muzikale shorts die de Nederlandse markt overspoelden. In de film spelen de zes artiesten een korte variétéachtige sketch en sluiten deze af met een lied. De liedjes waren geschreven door de beroemde tekstschrijver Jacques van Tol en de muziek door Tuschinski’s huisdirigent Max Tak. Het resultaat was een zogenaamde ‘meezingfilm’ die als voorprogramma in bioscopen werd vertoond. Tijdens voorstellingen liep de tekst van het lied onder in beeld met de film mee. Meezingen onder leiding van een huisorganist was in die dagen ontzettend populair. Eén van Nederlands geliefdste huisorganisten Cor Steyn kreeg zelfs zijn eigen korte film: Nederland zingt met Cor Steyn.
Gemengde gevoelens
De bijdragen van revuesterren zorgden onmiskenbaar voor een opleving in de Nederlandse filmindustrie, al keken de Nederlandse critici er met gemengde gevoelens naar. Kwalitatief brachten de artiesten de Nederlandse film niet op hoger plan, zo meende de pers. In 'Het Vaderland' van 15 januari 1935 noemde R.v.O. Het Nederlandsche cabaretalbum een welkom antwoord op het tekort aan Nederlandstalige ‘entremets’. Hij vond de liedjes ‘een goedlachse opwekkende gebeurtenis’, maar kende de film pas ‘filmische qualiteiten’ toe op het moment dat ‘de hoofdpersonen het cabaret vergeten’. Daarin slaagde volgens hem alleen Fien de la Mar. ‘Voor het overige kunnen we, bij alle waardeering van de voordrachts- en zangkwaliteiten (…) verfijnder spiritueler geest denken’, aldus de criticus.