Nederlandse Filmacademie
De Nederlandse Filmacademie werd opgericht in 1958. Het doel van de school was leerlingen op te leiden tot speelfilmmakers in de breedste zin van het woord, van regisseur tot studio-secretaresse. In de eerste maanden van haar bestaan bood de academie slechts twee vakken aan, ‘Filmhandel’ en ‘Scenarioschrijven en draaiboektechniek’. Het provisorische onderkomen aan de Nieuwe Doelenstraat in Amsterdam bestond uit één leslokaal en één projectieruimte.
De eerste directeur was Jean Marie Peters, redacteur van het katholieke filmtijdschrift Filmforum en Nederlands eerste docent Filmkunde aan de Universiteit van Amsterdam.
Samenwerking
De Filmacademie was een gezamenlijk initiatief van het Nederlands Filminstituut en de Nederlandse Bioscoopbond (NBB). Al vanaf 1948 organiseerde het Nederlands Filminstituut zogenaamde leergangen waarin cursisten op nogal hoogdravende toon onderwezen werden in de beginselen van het ‘filmkunstenaarschap en de filmesthetiek’. De NBB was van mening dat een levendige filmcultuur niet zonder een vitale speelfilmindustrie kon. De Bond had al een succesje behaald met de oprichting van het Productiefonds, een fonds voor de financiering van speelfilms.
Sceptische ontvangst
Het initiatief van het Filminstituut en de NBB werd met scepsis ontvangen. De criticasters memoreerden aan het feit dat de Nederlandse filmindustrie na de oorlog nauwelijks goede speelfilms had afgeleverd. Het Nederlandse publiek vergaapte zich ondertussen aan Amerikaanse en Duitse producties en leek het ontbreken van speelfilms van eigen bodem niet als een gemis te ervaren. Waarom een academie voor speelfilms oprichten als niemand daarvoor belangstelling heeft? Waarom geen opleiding voor documentaires, opdrachtfilms en commercials? Nederland had op dat terrein inmiddels een stevige internationale reputatie opgebouwd. En hoe zat het met dat nieuwe medium, televisie, waar toch ook het een en ander van te verwachten viel? Als klap op de vuurpijl kwam er ook nog kritiek van de Nederlandse Beroepsvereniging van Filmers. Deze publiceerde in haar bulletin het artikel ‘Vakopleiding of vakmisleiding’, waarin zorgen werden geuit over het lot van de filmstudenten. In hun naïviteit zouden die ‘in de waan worden gebracht dat zij een vak gaan leren’.
Een creatieve lichting
Ondanks alle kritiek en twijfel kwam de academie er toch. Voor het eerste jaar schreven 43 studenten zich in, waaronder Frans Weisz, de allereerste student. Zoals voorspeld door de Beroepsvereniging van Filmers belandden de eerste lichtingen afgestudeerden in een maatschappij waar geen relevante infrastructuur voorhanden was. Wat de beroepsvereniging niet had voorzien was dat de kersverse regisseurs en producenten een initiatiefrijke en creatieve vlucht naar voren maakten en hun eigen weg zochten in een individueler en libertijnser geworden samenleving. De bekendste voorbeelden zijn Wim Verstappen en Pim de la Parra. Na hun afstuderen creëerden zij een eigen filmuniversum dat haaks stond op bestaande productiestructuren.
Recente ontwikkelingen
Tegenwoordig is de academie gehuisvest in een modern nieuwbouwcomplex dat beschikt over twee grote studio’s, vele montage- en mixagekamers, een eigen viewingruimte en alle mogelijke moderne faciliteiten. De naam is inmiddels veranderd in Nederlandse Film en Televisie Academie. Vanaf de oprichting zijn er ruim 2200 studenten afgestudeerd, waaronder Lodewijk Crijns, Pieter Verhoeff, Dick Maas, Martin Koolhoven, David Lammers, Robby Müller, Jan de Bont, Frans Bromet en Dana Nechushtan. Student Ian Kerkhoff verbaasde iedereen door in 1992 een Gouden Kalf te winnen voor beste film met zijn schoolproject Kyodai Makes the Big Time. Een andere student, Mike van Diem, won in 1990 een 'Student Academy Award' met zijn eindexamenfilm Alaska. Bekende schoolverlaters heeft de academie ook: Paul Verhoeven, Jean van de Velde, René Segers en Leon de Winter.