Nooit vervulde beloften
De Nederlandse Film Academie leverde in haar eerste jaren een aantal veelbelovende regisseurs op. Jonge filmmakers die zich ook lieten gelden als de voormannen van een nieuwe generatie die de Nederlandse filmwereld eens flink wilde opschudden. Net als in het buitenland verzetten zij zich tegen de bestaande filmcultuur en stonden ze grote veranderingen voor - waarbij het produceren van films het meest belangrijk was. En dat volgens het welbekende credo van Pim de la Parra en Wim Verstappen, de drijvende krachten achter de productiemaatschappij Scorpio Films: 'Het maakt niet uit wat je filmt en hoe je het filmt, als je maar filmt. Beter tien slechte films, dan een film niet gemaakt.'
Een nieuwe lichting
Rond duo Pim & Wim vormde zich een groep gelijkgestemde filmstudenten. Het nieuw opgerichte tijdschrift Skoop werd hun spreekbuis en de korte film hun medium. Met of zonder gebruikmaking van financiële middelen van het fonds voor de korte en kunstzinnige film. Het leverde een aantal kwalitatief hoogstaande korte films op met als hoogtepunten Ik kom wat later naar Madra (1966) van Adriaan Ditvoorst en Een middag op het eiland van de Grande Jatte (1965) van de relatieve buitenstaander Frans Weisz. Weisz was nadat hij aan de Filmacademie was afgestudeerd naar Rome vertrokken om daar te studeren aan de befaamde filmschool Centro Sperimentale di Cinematografia.
De korte films toonden het talent aan van de nieuwe generatie en binnen niet al te lange tijd leverden zij hun eerste avondvullende speelfilms af. De eerste die met een film kwam, was Nikolai van der Heyde met Een ochtend van zes weken. Gevolgd door Wim Verstappens De minder gelukkige terugkeer van Joszef Kâtus naar het land van Rembrandt en Adriaan Ditvoorsts Paranoia. Films die ontegenzeggelijk de kwaliteiten van de nieuwe generatie toonden en in binnen- en buitenland positieve kriteken verwierven. Een frisse wind waaide door de Nederlandse filmwereld en de toekomst zag er hoopgevend uit.
Het kan verkeren
Het zou uiteindelijk anders lopen. Zeker waar het gaat om de carrières van Ditvoorst en Van der Heyde werden de beloftes niet ingevuld. Ditvoorst bleek een te eigenzinnig talent om compromis te kunnen sluiten. Na een aantal wisselend ontvangen films - waaronder Flanagan en Mantel der liefde - verscheen in 1983 het barokke De witte waan. Het zou zijn laatste film zijn. Enkele jaren later stierf hij in zijn geboortestad Bergen op Zoom door zelfdoding.
Met Van der Heyde liep het minder tragisch af, maar ook hij kon zijn talent niet omzetten in een grootse loopbaan. Op Een ochtend van zes weken volgden met To Grab the Ring en Angela nog twee persoonlijke films. Daarna ging hij in zee met producent Henk Bos voor de productie Help, de dokter verzuipt naar een streekroman van Toon Kortooms. Met meer dan een miljoen bezoekers was de film een succes. Van der Heyde zou vervolgens nog twee publieksfilms maken, maar deze waren artistiek en commercieel veel minder. Een come back in de jaren tachtig met Nitwits mislukte en betekende het einde van een loopbaan die twintig jaar eerder met veel verwachtingen was gestart.
Gevangen in het web tussen commercie en artistieke integriteit gingen zij ten onder.
Met Frans Weisz leek het even dezelfde kant op te gaan: een gedurfd debuut - Het gangstermeisje - werd gevolgd door een serie publieksfilms met wisselend succes. Zowel De inbreker als Rooie Sien trokken meer dan een half miljoen bezoekers, maar na het mislukte Heb meelij, Jet! leek ook hij afgeschreven. In 1981 revancheerde hij zich evenwel met het Nederlands-Duitse Charlotte. Het was een nieuw begin en successen volgde met Leedvermaak en de televisieserie Bij nader inzien.