De avant-garde van de jaren '20 en '30
Tot eind jaren ’20 was de Nederlandse filmproductie en –vertoning vooral gebaseerd op commerciële doelstellingen. De Filmliga, opgericht in 1927, stelde voor het eerst film als kunstvorm voorop.
Absolute film
De voormannen van de Filmliga, met name Menno ter Braak, pleitten voor de film als autonome kunstvorm, de zogenaamde ‘absolute film’, waarbij ritme, montage en compositie op de voorgrond stonden.
Met hun ideeën sloten de ligisten aan bij de internationale avant-garde die begin jaren '20 was opgekomen en haar belangrijkste vertegenwoordigers had onder de Sovjetrussische, Duitse en Franse filmmakers. In Nederland volgden aan de Filmliga gelieerde filmmakers als Joris Ivens, Mannus Franken en Willem Bon hun voorbeeld.
Maandelijkse filmavonden
De Filmliga bouwde aan een over heel Nederland vertakt netwerk van afdelingen die een maandelijks programma presenteerden waarin behalve buitenlandse avant-gardistische films ook verwante films van eigen bodem werden vertoond.
Hiertoe behoorden de wetenschappelijke films die J.C. Mol maakte: onder andere Uit het rijk der kristallen (1928). Niet alleen experimenteerde Mol met diverse filmtechnieken, zijn films vielen volgens de ligisten ook binnen de traditie van de absolute film.
Avant-gardefilm terug naar achtergrond
Midden jaren '30 nam de aandacht voor de avant-gardefilm af. De meeste makers - zowel nationaal als internationaal - verlegden hun werkgebied naar reclame- en promotiefilm of de politieke film. Eind jaren '30 was er weinig meer over van de bloeiende stroming van tien jaar eerder.
Duurzame invloed Filmliga
Wel was de invloed van de Filmliga nog lang merkbaar. Joris Ivens is decennialang gezien als een van Nederlands voornaamste cineasten, ook al maakte hij na de Tweede Wereldoorlog zegge en schrijve één film in Nederland.
Veel belangrijker was het feit dat het gedachtegoed van de Filmliga werd overgenomen door de Nederlandse filmjournalistiek en tot in de jaren '60 het discours over film en filmkunst domineerde. Films als De brug en de stadssymfonieën Regen en Hoogstraat werden gezien als graadmeter voor wat filmkunst behoorde te zijn.