Dag van de Korte Film - Den Haag, 5 oktober 1975
Op 5 oktober 1975 werd in het Haagse Congresgebouw de ‘Dag van de korte film’ georganiseerd. Het initiatief was gekomen van de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD), die een grote filmotheek beheerde met korte films. Het merendeel van deze films waren met subsidie van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (en haar voorganger het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) vervaardigd. De RVD verzorgde de nationale en internationale distributie van de films.
De organisatoren – waaronder producent en filmmaker Nico Crama – wilden met de Dag de korte film meer bekendheid geven en de grote diversiteit binnen de verschillende genres tonen: van opdracht tot reclame en van wetenschappelijke film tot korte speelfilm. Daarnaast werd de organisaties die zich bezighielden met vertoning of productie van korte films mogelijkheid geboden zich te presenteren.
Programma
In het Congresgebouw waren meer dan tien vertoningszalen gecreëerd waarin vanaf één uur ’s middags doorlopend programma’s werden vertoond. Het grootste onderdeel van het programma was een overzicht van korte films die waren geproduceerd met ondersteuning van het fonds voor de Korte Culturele en Kunstzinnige Film met films als De 1,2,3, rhapsodie, Ik kom wat later naar Madras, Body and Soul en Een zondag op het eiland van de Grande Jatte.
Verder was er speciale aandacht was er voor de animatiefilm en de experimentele film met programma’s van Holland Animation en Fugitive Cinema en presenteerden de de verschillende filmopleidingen, filmclubs en de omroepen zich. Het Filmmuseum en de RVD toonden historische overzichten waarin onder andere De mésaventure van een Fransch heertje zonder pantalon aan het strand te Zandvoort, Dick Laans Voetbal en Regen van Joris Ivens en Mannus Franken te zien waren.
De manifestatie was een groot succes en trok meer dan tienduizend bezoekers.
Kritische noot
Minder enthousiasme - of wellicht bezorgdheid - was er bij een aantal deskundigen. In een ter gelegenheid van de Dag uitgegeven publicatie werd een groot aantal betrokkenen – filmmakers, vertoners, beleidsmakers – in staat gesteld een korte bijdrage te leveren over de korte film. Geconcludeerd kon worden dat de korte film in de reguliere bioscoop op de tweede plaats kwam. Ondanks alle goede bedoelingen en onderlinge afspraken – zo dateert uit de jaren veertig al het plan om jaarlijks een vast aantal korte films in de bioscopen te vertonen -, was de vertoning van korte films een zorgenkind en vonden veel te weinig korte films hun weg naar het grote publiek.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat dit niet alleen aan de vertoners lag. Wilde de korte film zijn populariteit vergroten, dan zou zij ook moeten aansluiten bij de wensen en eisen van een groot publiek. Teveel filmmakers zagen de korte film vooral nog als een leerschool of – in de woorden van Paul Verhoeven – ‘als voorbereiding op de lange (speel)film’.
Uitgesproken negatief was producent Matthijs van Heijningen. Hij noemde het produceren of regisseren van een korte film ‘totale onzin’. Men kon beter energie en geld steken in het produceren van een lange film. Hij pleitte er voor dat de bestaande speelduurgrens (maximaal zestig minuten) moest worden opgeheven zodat er goedkope, lange speelfilms konden worden gemaakt. Hij verwijsde daarbij naar de ontwikkelingen in West-Duitsland. Zijdelings merkte hij wel nog op dat de Duitse cineasten iets te zeggen hebben – hetgeen van niet al hun Nederlandse collega’s gezegd kon worden, aldus van Heijningen.
Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming
Matthijs van Heijningen was intussen met een eigen oplossing gekomen voor de problematiek rond de korte film. Voor Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming – een episodenfilm naar het boek van Heere Heeresma – had hij voor iedere episode apart subsidie aangevraagd; waarna hij de vier delen aan een smeedde en als bioscoopfilm in roulement bracht. Vier nog redelijk onbekende cineasten Bas van der Lecq, Guido Pieters, Ernie Damen en Nouchka van Brakel - die al wel naam had gemaakt met haar korte film Baby in de boom - kregen hierdoor de mogelijkheid met een ervaren cast en crew te werken en bereikten met hun films een groot publiek.
De critici waren positief over de productie en vooral Nouchka van Brakels epiosode Een winkelier keert niet weerom werd geprezen. Het zou het begin zijn van een langdurige samenwerking tussen Van Heijningen en Van Brakel die resulteerde in zes lange fictiefilms.
Een jaar na Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming kwam Van Heijningen met een vervolg: Alle dagen feest. Opnieuw een episodenfilm; dit maal naar korte verhalen van Remco Campert. Regisseurs waren Ate de Jong, Orlow Seunke, Paul de Lussanet en Otto Jongerius.
Wederom bleek Van Heijningens keuze voor jonge, onbekende regisseurs een juiste te zijn en voor zowel Ate de Jong als Paul de Lussanet zou hij meerdere speelfilms produceren.
Op deze wijze wist Van Heijningen te realiseren wat door praktijkmensen als Paul Verhoeven en Wim Verstappen werd gezien als het doel van het maken van korte films: een leerschool en een eerste stap op weg naar het produceren en regisseren van lange speelfilms.