Bedrijfsfilms
In 1917 kreeg Willy Mullens de opdracht een film te maken over de Glasfabriek Leerdam. De opdrachtgever was P.M. Cochius, directeur van de fabriek. Mullens’ film Glas-Industrie in Leerdam werd in 1918 uitgebracht en was een van de eerste Nederlandse bedrijfsfilm die in opdracht was gemaakt. Na de NV Glasfabriek Leerdam volgden andere opdrachtgevers. Zo ontving Mullens ook van Philips, Jurgens, Calvé en Heineken opdrachten om een bedrijfsfilm te maken. Voor Mullens’ bedrijfsvoering was dit een enorme verbetering: omdat zijn films nu door derden werden gefinancierd, was hij voor zijn inkomsten niet langer afhankelijk van distributie.
Bedrijfsfilms tijdens sociale onrust
In de periode tussen de twee wereldoorlogen lieten Nederlandse ondernemers honderden bedrijfsfilms maken. Het was een tijd van sociaal-maatschappelijke onrust. Stakende arbeiders en opruiende pamfletten wezen de kapitalistische productiewijze aan als bron van alle kwaad. Socialisten, vrijzinnig liberalen en vooruitstrevende protestanten en katholieken eisten een radicale hervorming van de arbeidsverhoudingen.
Ondernemers was er veel aan gelegen de band met de massa aan te halen, en bedrijfsfilms boden hen de kans een humaan beeld van hun fabrieken te scheppen. In deze films werden directeurs afgeschilderd als aimabele familiemensen en was de lopende band de ideale ontmoetingsplek voor een gezellig keuvelende vriendinnenclub – directie en arbeiders leken gezamenlijk te bouwen aan een nieuwe, moderne natie.
Geschenk uit de hemel
Voor de Nederlandse filmindustrie kwam de belangstelling van het bedrijfsleven als een geschenk uit de hemel. Haghe Film, Filmfabriek Polygoon en Orion Filmfabriek bleven jarenlang winstgevend dankzij opdrachten van ondernemend Nederland. In 1927 begon Otto van Neijenhoff een productiemaatschappij die zich uitsluitend toelegde op bedrijfsfilms. Met dit bedrijf, Industrie Wetenschap Actualiteit (IWA), maakte hij tientallen bedrijfsfilms voor de Vereeniging Nederlandsch Fabrikaat (VNF).
Mullens' regie van Glas-Industrie in Leerdam diende andere filmmakers jarenlang tot voorbeeld. Eenvoudig gezegd volgden de films stapsgewijs het industriële proces: van de aanvoer van de grondstoffen, via het productieproces naar de distributie van de eindproducten. Veel mogelijkheden om te variëren hadden de filmmakers niet. Van hun prijsbewuste opdrachtgever kregen ze geen tijd en ruimte voor een goed script, zorgvuldige belichting of creatieve montage.
Af en toe werden kunstgrepen uitgehaald om de films interessanter te maken, maar deze waren slechts van cosmetische aard. Zo betrok Mullens het (vrouwelijk) personeel bij zijn producties, voegde Van Neijenhoff animatiesequenties toe en gebruikte Theo Güsten luchtopnamen en historische scènes. Pas onder invloed van de avant-garde eind jaren twintig zou de bedrijfsfilm fundamenteel van gezicht veranderen.
Geen publieke belangstelling
Hoewel de hoeders van de nationale en christelijke zeden zich lovend uitlieten over de educatieve rol van industriële films, liet het publiek het genre links liggen. De voorspelbare aaneenschakeling van ronddraaiende vliegwielen, vuurspuwende ovens en zwoegende arbeiders trok het publiek niet naar de bioscopen. Volgens Luc Willink, filmrecensent van het dagblad Het Vaderland, zaten toeschouwers gapend de voorstellingen uit, en keken ze puur uit beleefdheid.
Een uitzondering hierop vormden de voorstellingen van de Vereeniging Nederlandsch Fabrikaat. De VNF beschikte over een trouwe achterban en gaf haar bedrijfsfilms een nationalistisch tintje.
Gezien de financiële beperkingen is de kwaliteit van sommige films bewonderenswaardig. In gebrekkig fabriekslicht opgenomen beelden zien er soms opvallend mooi uit. De stunts van Mullens en Van Neijenhoff – met een trolley op het dak van een fabriekshal – leverden spectaculaire beelden op.
Daarnaast geven de films hedendaagse toeschouwers een prachtig beeld van de werkomstandigheden en arbeidsverdeling in die periode, en van de toenmalige fascinatie voor de nieuwe industrie.