Filmdidactiek
Twee uitgangspunten
De films die de Stichting Nederlandse Onderwijsfilm (NOF) in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw op scholen verspreidde, worden gekenmerkt door twee verschillende, schijnbaar zelfs aan elkaar tegengestelde, didactische uitgangspunten. Het ene principe beoogt de kijkers direct met de lesstof te confronteren, zodat ze zo goed mogelijk doordrongen worden van de te onthouden feiten of de aan te leren vaardigheden. Films die het andere principe hanteren, bieden de lesstof via een omweg aan, zodat de leerlingen er geen erg in hebben (of er in elk geval niet aan herinnerd worden) dat ze bedoeld zijn om hen iets te leren.
Directe confrontatie
Films die vasthouden aan het eerste principe, vestigen de aandacht van de kijkers direct op het fenomeen, het proces of de vaardigheid die in de les centraal staat. Dikwijls proberen ze hun kijkers te boeien door de nadruk te leggen op datgene wat er bijzonder, verwonderlijk of bewonderenswaardig aan is. In de aardrijkskundefilm Twentse textielindustrie, bijvoorbeeld, onderstrepen de plaatsing en de bewegingen van de camera hoe indrukwekkend machinerieën zijn, hoe imposant de hoeveelheden gebruikte grondstoffen, en hoe geroutineerd en efficiënt de bewegingen van de ervaren arbeiders.
Films voor het gymnastiek- of zwemonderwijs gebruiken dergelijke technieken om bepaalde vaardigheden voor te stellen als benijdenswaardig en de kijkers aan te zetten tot imitatie. In het centrale gedeelte van In de bruine boon schuilt een plantenleven wordt gebruik gemaakt van shots die gefilmd zijn volgens het time-lapse- of Zeitraffer-procédé. Dit wordt sinds decennia gebruikt door wetenschappelijke cinematografen, waaronder de Nederlander J.C. Mol. Een versnellingseffect bij de projectie van de film maakt de bewegingen van de kiemende boon en de groeiende plant zichtbaar en biedt tegelijkertijd een wonderlijk schouwspel.
Fantastische situaties
Het idee achter het tweede principe is dat de bittere pil die de lesstof uiteindelijk toch is, maar beter smakelijk kan worden gebracht. Veel onderwijsfilms maken daarom gebruik van een fictioneel verhaal – een verhaal dat doorgaans weinig te maken heeft met de bij te brengen kennis. Hansje en de Madurodammers doet het fantastische relaas van een kleine jongen die tijdens een droom in Madurodam belandt. Nadat hij een fles magische melk heeft leeggedronken, en zo tot een fractie van zijn normale grootte is gereduceerd, wordt hij achternagezeten door een ‘reus’, een man van normale proporties. Het verhaal is geheel inwisselbaar: de gebeurtenissen zijn van geen belang voor de steloefening die – volgens het instructieboekje bij de film – op de vertoning moet volgen.
Combinaties
De meeste NOF-titels gebruiken de twee strategieën naast elkaar. In De grote karekiet: nestbouw en broedverzorging wordt het wetenschappelijke relaas over de levensfasen van een vogel na enkele minuten kort onderbroken. Minutenlang volgt de camera twee jongens in een sloepje, die een vogelnest opmerken in het riet, uitstappen om even te kijken en vervolgens weer wegvaren. Zo wordt de kijkers even een rustmoment gegund, een kortstondige verlossing van hun plicht de didactisch relevante feiten in zich op te nemen. Tezelfdertijd wordt heel expliciet om hun aandacht gevraagd: de jongens in de film hebben immers dezelfde leeftijd en interesses als zijzelf, en zijn daarom per definitie interessant. Zo wordt het publiek dus ook meteen weer ‘bij de les’ gebracht. Alle water is geen drinkwater en In de bruine boon schuilt een plantenleven doen min of meer het tegenovergestelde: hun centrale argumentatie is ingebed in een fictioneel verhaal over een jonge protagonist. Hoewel dit kaderverhaal weinig toevoegt in didactische zin, biedt het de kijkers wel een (aantrekkelijke) ingang tot de serieuzere stof.
Meer informatie
In het boek 'Watch and Learn: Rhetorical Devices in Classroom Films after 1940' (Amsterdam University Press, 2012) bespreekt Eef Masson deze en andere retorische middelen uit de films van de NOF.