Tweede Wereldoorlog en verzet: van LO-LKP tot De overval
Na de Tweede Wereldoorlog kende de Nederlandse film haar 'Stunde Null'. De studio's in Duivendrecht en Wassenaar waren geplunderd en vernield en een aantal gezagsbepalende personen uit het film- en bioscoopbedrijf was gedood of had hun heil ergens anders gezocht. Men moest weer helemaal opnieuw beginnen.
De eersten die de draad weer oppakten waren een aantal documentairefilmers die zich verenigden in de Nederlandse Werkgemeenschap voor Filmproductie. Oudgedienden als Mannus Franken, Paul Schuitema, Jo de Haas en Jan Hin maakten samen met nieuwelingen als Herman van der Horst een aantal korte documentaires over de verwoeste steden, landschappen en industriegebieden en lieten de eerste stappen naar de wederopbouw van ons land zien. Het zou de opmaat blijken te zijn voor een rijke documentairetraditie in de Nederlandse film die in de jaren vijftig haar hoogtepunt zou bereiken met filmmakers als de al eerder genoemde Van der Horst en Bert Haanstra, Ytzen Brusse en Louis van Gasteren. Internationale prijzen werden gewonnen en de faam van de Nederlandse documentaire reikte tot ver buiten onze landsgrenzen.
Gedocumenteerd verzet
Met de fictiefilm ging het minder voortvarend. In tegenstelling tot de documentairefilmers had men veel meer te lijden onder het verlies van de productionele infrastructuur. Daarnaast speelden financiële problemen een belangrijke rol. De eerste fictiefilms die gemaakt werden waren - veelal korte - gedramatiseerde documentaires over de bezetting en het verzet. Hein Josephson maakte na de documentaire Friesland (1945) in opdracht van de Stichting Nederlandse Studenthulp Zes jaren en Op drift, een film over gezinshereniging. In hetzelfde jaar - 1946 - volgden Otto van Neijenhoff met Samen op weg en Frans Dupont met Bezet gebied. Het waren films die dicht bij de realiteit van de oorlog bleven en lieten zien hoe de Nederlanders probeerden te overleven en zich verzetten tegen de vijand, waarbij de problematiek zeer schetsmatig werd uitgewerkt. Over het algemeen bleef men steken in duidelijke tegenstellingen als goed of fout, collaboratie of verzet.
De eerste grote verzetsfilms kwamen in 1948-1949 met LO-LKP (Landelijke Onderduikers - Landelijke Knokploegen) van Max de Haas en Niet tevergeefs van de Franse regisseur Edmond T. Gréville. LO-LKP was evenals haar korte voorgangers nog documentair van opzet, maar De Haas wist de fictiescènes op een geloofwaardige wijze in te passen. Ondanks het feit dat zijn hoofdrolspelers grotendeels ongeschoolde acteurs waren. Voor Niet tevergeefs kan voor de eerste maal weer gebruik worden gemaakt van de gerenoveerde Cinetone Studio's - de Nederlandse Bioscoopbond had deze voor een miljoen gulden weer gebruiksklaar laten maken. De film is een Nederlands-Engelse coproductie die in twee taalversies werd uitgebracht. Niet tevergeefs mislukte, in tegenstelling tot LO-LKP dat meer dan 350.000 bezoekers trok. Een respectabel aantal, al valt het in het niet bij de eerste Nederlandse komedie van na de Tweede Wereldoorlog Een koninkrijk voor een huis!.
Deze film waarin de problematiek van de woningnood op een humoristische wijze wordt behandeld trok bijna 1,3 miljoen bezoekers. De oorlog en haar gevolgen waren nog wel zichtbaar, maar slechts op de achtergrond - wat de film vooral bood was houderwets, vooroorlogse vermaak zoals we dat uit de Jordaanfilms kennen.
Wachten op De overval
Het bleek een voorbode van wat de Nederlandse bioscoopbezoeker in de jaren vijftig stond te wachten. Met De dijk is dicht uit 1950 zou er nog een speelfilm worden geproduceerd waarin de oorlogsproblematiek op een directe wijze werd verbeeld, maar voor de rest was het vooral luchtig vermaak. Of in de woorden van producent Rudi Meyer: 'die Menschen willen nu ja toch geen oorlog meer!'
Pas met de opgeleefde belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog dankzij het werk van Lou de Jong zou de oorlog terugkeren als thema in de Nederlandse speelfilm. Met als eerste film het uit 1962 stammende De overval, een documentaire-achtige reconstructie van de bevrijding van een aantal gevangenen uit de Leeuwardense strafgevangenis. De film was met bijna anderhalf miljoen bezoekers de best bezochte speelfilm van de jaren zestig en stond aan het begin van een hernieuwde belangstelling in de Nederlandse film voor de oorlog.