Hoogtijdagen en terugval
Direct na de Tweede Wereldoorlog reikte het bioscoopbezoek naar voor Nederland ongekende hoogten. In totaal werden in 1946 bijna negentig miljoen kaartjes verkocht - een record dat nooit meer geëvenaard is (en zal worden). In de jaren vijftig daalde het bezoek tot een gemiddelde van ongeveer 65 miljoen, om vervolgens gedurende de jaren zestig in een vrije val te geraken die zich stabiliseerde op circa 25 miljoen bezoekers.
De redenen voor deze neergang zijn divers. In zijn dissertatie In het wereldfilmstelsel geeft Bart Hofstede drie oorzaken die in meer of mindere mate bijgedragen hebben aan de terugval: de opkomst van de televisie, de sociale veranderingen in de jaren zestig (waaronder suburbanisatie, vergroting van de mobiliteit, wijzigingen van de vrije-tijdsbesteding) en de veroudering van het bioscooppark. Gevolgen van de teruggang waren het sluiten van bioscopen en het verbouwen van bioscopen waarbij grote zalen werden verkleind door de inbouw van kleine zaaltjes. Zo kon men proberen door het aanbod te vergroten de stagnatie een halt toe te roepen.
Na de stabilisering in de jaren zeventig en tachtig volgde een nieuw dip in het begin van de jaren negentig - met als absoluut dieptepunt de 14 miljoen bezoekers in 1992. Vanaf dat moment is er weer een gelijdelijke stijging. Deze valt deels te verklaren door de komst van de grote megabioscopen die vanaf het midden van de jaren negentig zijn gebouwd. Daarnaast zal ook populariteit van de Nederlandse kinder- en jeugdfilm een rol hebben gespeeld.
Alles is relatief
Laten we de absolute getallen vallen en kijken we naar relatieve cijfers dan is er een opvallende verandering te zien. Tot begin jaren zeventig was het bezoek aan Amerikaanse films en dat uit andere landen ongeveer gelijk (uitgezonderd het eerste decennium na de oorlog toen het bezoek aan Amerikaanse films de 75% naderde). Daarbij valt op dat de Duitse film een grote populariteit in de jaren vijftig kende, met tienersterren als Conny Froboess en Peter Alexander, terwijl de populariteit van fims uit Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië redelijk stabiel bleef.
Vanaf de jaren zeventig verandert dit beeld. De Amerikaanse film krijgt een kleine terugval, maar zal daarna een snelle opgang maken en vanaf de jaren negentig zijn negen van de tien verkochte bioscoopkaartjes voor een Amerikaanse film. Het bezoek aan films uit de overige landen neemt gestaag af en stabiliseert tot rond de vijf à tien procent. Maar wat bovenal opvalt, is de opkomst van de Nederlandse film begin jaren zeventig. Tot dan toe was het aandeel van de Nederlandse film hooguit een paar procent, maar dit verandert snel. Publiekssuccessen als Turks fruit, Blue Movie, Wat zien ik?, Soldaat van Oranje en Keetje Tippel (die alle meer dan een miljoen bezoekers trokken) zorgden ervoor dat in sommige jaren het bezoek aan Nederlandse films tot de 25% reikte. Vanaf dat moment was de Nederlandse speelfilm permanent zichtbaar in de Nederlandse bioscopen.
Tot het einde van de jaren tachtig blijft het Nederlandse aandeel tussen de 15 en 25 procent. Met als successen Schatjes!, Ciske de rat, Flodder en Amsterdamned - films die ook meer dan een miljoen bezoekers trokken.
Daarna volgde dus een periode van neergang. Alleen Flodder in Amerika zorgde met een bezoeksersaantal van anderhalf miljoen nog voor een licht puntje, maar voor de rest was het kommer en kwel. Met 1994 als het al eerder genoemde dieptepunt; een jaar waarin het bezoek aan de Nederlanse film op 0,8% bleef steken.
De jeugd als doelgroep
Vanaf dat moment zien we weer een stijging. Jaarlijks gingen er weer meer bezoekers naar de bioscopen en de laatste jaren zien we een constant bezoekersaantal dat tussen de 23 à 24 miljoen bezoekers ligt. De Nederlandse film neemt hierin een vaste plaats met een gemiddelde van 10 à 15 procent van de bezoekers. Incidenteel met successen als Alles is liefde, Zwartboek, Oorlogswinter of Komt een vrouw bij de dokter, maar de grote constante is de Nederlandse kinder- en jeugdfilm. Vanaf de eerste successen met Abeltje en Kruimeltje worden jaarlijks enkele kinder- en jeugdfilms geproduceerd die minimaal enkele honderdduizenden bezoekers trekken. En hoewel niet zo prominent aanwezig als sterren als Carice van Houten of Jack Wouterse zijn zij toch eigenlijk het gezicht van de Nederlandse film.
Een hoogtepunt - en bevestiging van deze ontwikkeling - zijn de bezoekscijfers van oktober 2008. Toen stonden vier Nederlandse films in de top vijf van best bezochte films. Naast Ben Sombogaarts Bride Flight waren dit de jeugdfilms Anubis en het pad der zeven zonden, Radeloos en Sinterklaas en het geheim van het grote boek. De hoge bezoekcijfers van de Harry Potter-films of de Lord of the Rings-cyclus worden dan wel niet gehaald, maar dat de Nederlandse kinder- en jeugdfilm een niet meer weg te denken grootheid in de Nederlandse bioscoop zijn is boven twijfel verheven.