De kunstfilm
Rond 1907 diende de eerste crisis in de internationale filmproductie zich aan. De aanwas van filmkijkers stagneerde. Het publiek zag steeds minder in de eenvoudige slapsticks en korte humoristische eenakters. In verschillende landen ontstonden debatten over de waarde van de nieuwe vermaaksindustrie. Hervormingsbewegingen riepen op tot een campagne tegen het scandaleuze en zedenbedervende karakter van de meeste films.
De filmindustrie anticipeerde adequaat op die veranderende opvattingen. Zo begon de Amerikaanse Vitagraph Film Company in 1908 met een offensief om de middenklassen voor zich te winnen door korte adaptaties te maken van het werk van Shakespeare en Dante.
Tezelfdertijd, rond 1908, richtte Paul Lafitte in Frankrijk de productiemaatschappij Le Film d’Art op. Deze maatschappij bouwde internationaal prestige op met films waarin bekende acteurs speelden en die gebaseerd waren op de levens van beroemde historische, religieuze of mythologische personages en op contemporaine toneelstukken en literaire klassiekers. De films werden wereldwijd verspreid via het netwerk van Pathé.
De eerste Nederlandse kunstfilm
In Nederland zochten F.A. Nöggerath jr. en Alberts Frères aansluiting bij deze ontwikkeling. Toen Nöggerath jr. in december 1908 na de dood van zijn vader de Filmfabriek F.A. Nöggerath overnam, ging hij voortvarend van start. In 1909 produceerde hij de eerste Nederlandse film d’art-film De greep, gebaseerd op een Frans toneelstuk en in de hoofdrol de vermaarde acteur Louis Bouwmeester.
Vlak daarna maakte Alberts Frères een eigen variant van de ‘kunstfilm’: De legende over het ontstaan van de bloembollencultuur te Haarlem. Het zou vooralsnog bij deze twee pogingen blijven (al zou Nöggerath jr. een paar jaar later een tweede poging wagen). Waarschijnlijk waren de productiekosten van de films te hoog en konden deze met verkoop of verhuur nauwelijks worden terugverdiend.
De invloed van de film d'art
De introductie van de film d’art bracht een verandering in de programmering met zich mee. In de vertoningen die Alberts Frères vanaf begin 1909 in de Haarlemse zaal De Kroon organiseerde, kregen ‘kunstfilms’ een centrale plaats. Elke voorstelling begon met de vertoning van een aantal korte films uit eigen collectie, waarna het hoogtepunt van de avond volgde: de ‘kunstfilm’.
In een recensie in de Limburger Koerier van 8 mei 1909 werd een filmavond van Alberts Frères als volgt omschreven: 'Na de pauze werd geprojecteerd La Tosca, drama van Victorien Sardou. Uit deze film, de clou van de voorstelling , bleek welk een stadium van kunst-projectie reeds is verkregen, en tevens, dat Alberts Frères met hun tijd meegaan.' La Tosca was een typische film d'art-film van Charles Le Bargy. Hij speelde zelf ook de rol van de perfide baron Scarpia.
De opeenvolging van de vertoonde films kreeg meer en meer een vast karakter waarin de verschillende genres elkaar opvolgden. Dit leidde uiteindelijk tot een programmaopzet waarin natuurbeelden, actualiteiten, komische scènes en tragedies ieder hun eigen plaats hadden.