Folklorisme - Voor het te laat is
Het besef van de onherroepelijkheid van vooruitgang was niet nieuw in de twintigste eeuw; toen Dirk Jan van der Ven (1891-1973) zich in de jaren tien begon te profileren als folklorist leefde dit sentiment al meer dan 100 jaar.
In de achttiende eeuw bleef de interesse voor het geïdealiseerde arcadische verleden vaak beperkt tot de studie van de klassieke oudheid en de schilderkunst. In de negentiende eeuw werd dit anders. De maatschappij veranderde steeds sneller van gedaante: steden groeiden uit hun voegen, in sommige plaatsen raakte de horizon gedomineerd door fabrieksschoorstenen en was de lucht permanent grauw van de rook. De negentiende eeuw wordt gekenschetst door industrialisatie en optimisme over de voortschrijdende menselijke beschaving, maar er bestond ook een groeiende tegenbeweging die in deze 'beschaving' de oorzaak van alle ellende zag. Deze tegenbeweging idealiseerde het verleden en de natuur.
Snelle veranderingen
Het Nederlandse platteland, dat ten tijde van de opening van de eerste spoorlijn in 1839 amper verharde wegen kende, werd in de decennia daarna doorkruist door spoor. Vervolgens werden de dunstbevolkte gebieden door stoomtrammaatschappijen bereikbaar gemaakt. Aan het begin van de twintigste eeuw begon de telefoon aan een gestage opmars, verschenen de eerste auto’s en kregen steeds meer mensen elektriciteit, of gas van stedelijke gasfabrieken in huis.
Voor al deze vooruitgang werd een prijs betaald: tradities werden opgegeven en steeds meer van het landschap moest wijken. Langzaam ontstond de consensus dat elk land een collectief erfgoed bezit dat bestudeerd en beschermd dient te worden.
In Nederland werd dit idee door nieuwe instituties uitgedragen, waaronder de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (1901), de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten (1905) en de Bond Heemschut (1911). Deze organisaties deelden de wens Nederland te redden van de vooruitgang.
De interesse voor de natuur – voor zover het gecultiveerde Nederlandse weide-, heide-, bos- en waterlandschap voor natuur door kon gaan – ging ook uit naar de bewoners. Volkskundigen en folkloristen merkten op dat de moderniteit steeds meer greep op de plattelandsgemeenschappen kreeg. Niet zelden werd dit een kwalijke zaak gevonden.
Allerlei meningen
Ongeveer iedereen had een mening over het in het oog springende feit dat in Nederland steeds minder klederdracht werd gedragen. Alsof het toerisme onderdeel was van het traditionele plattelandsleven deden ook de plaatselijke VVV’s een duit in het zakje. Zo vonden zij het voor bezoekers aardiger als boeren en dorpsbewoners in streekdracht bleven lopen.
Desalniettemin drong langzaam het besef door dat mensen door de toegenomen mobiliteit steeds meer met hun tijd meegingen, ongeacht waar ze woonden.
Nostalgie won van de feiten
De reacties op alle veranderingen waren logisch: verdwijnende gebruiken moesten in ieder geval zorgvuldig voor het nageslacht worden vastgelegd, vond men. De oprichting van het Openluchtmuseum en de productie van folkloristische films pasten in deze ontwikkeling.
Toch moet men meer dan eens hebben geconcludeerd dat bepaalde gebruiken allang ‘uitgestorven’ waren of niet zo’n tot de verbeelding sprekende geschiedenis hadden als was verondersteld. In dit stadium won de nostalgie het soms van de feiten. Zo heeft folklorefilmer Van der Ven de werkelijkheid in zijn werk meermalen aanwijsbaar verfraaid. Hij toonde niet altijd de ware folklore van zijn tijd, maar de folklore die hij zelf graag had willen zien.